Κάνω doen, maken

Er zijn veel uitdrukkingen met het werkwoord κάνω = doen, maken.
Enkele voorbeelden:

τι κάνεις;	hoe gaat het met je?
τι κάνετε;	hoe gaat het met jullie? / hoe gaat het met u?
τι δουλειά κάνεις;	wat voor werk doe je?
τι δουλειά κάνετε;	wat voor werk doet u? / wat voor werk doen jullie?

κάνω μπάνιο	een bad nemen (thuis of in de zee)
κάνω ντους	een douche nemen
κάνω ηλιοθεραπεία	zonnebaden (lett. zonnetherapie doen)
κάνω ποδήλατο	fietsen
κάνω σκι	skiën
κάνω δίαιτα	een dieet volgen
κάνω λάθος	zich vergissen, een fout maken
κάνω ψώνια	boodschappen doen
κάνω έρωτα	de liefde bedrijven
κάνω λεφτά	geld verdienen
κάνει κρύο	het is koud
κάνει ζέστη	het is warm

τι να κάνουμε;	wat kunnen we eraan doen?
πόσο κάνει;	wat kost het?